Aan de telefoon vroeg ze of ze samen met haar moeder mocht komen? Dat is tenslotte ook een relatie? En hopelijk, naast die met haar broer, de langstdurende in haar leven.
Deze avond zie ik hen voor de eerste keer en Lize helpt haar moeder met het uitkleden. Na expeditie ‘bevrijding van de linkerarm’ hangt ze jas en sjaal aan de kapstok.
“Ga maar zitten, mama.” Ze klinkt als iemand die haar dochterjas lang geleden uit moest doen en haar vestiairenummer verloor. De moeder kleurt rood van de spanning, de dochter frunnikt en kucht.
“Ik wil – zonder conflict – kunnen zorgen voor mama”, zegt Lize.
“Maar?” vraag ik.
Met een kinbeweging wijst ze haar moeder aan. “Zeg jij het?”
Hoe zelfzeker en sterk de dochter overkomt, zo gebroken en onzeker spreekt de moeder. Een beroerte sloeg haar leven aan diggelen, haar linker lichaamshelft werd getroffen. Ook het spreken valt haar moeilijk, vooral met andere mensen. Maar zelfs na maanden intensief revalideren doen ledematen en dochter niet meer wat ze behoren te doen.
“En wat moet Lize dan wél doen?”
Ze kijkt me aan maar verlegt haar blik weer naar iets in de verte. Ik hoor, zacht en bijna onverstaanbaar:
“Ik wil dat ze mij graag ziet en me met rust laat.”
Lize pulkt, tikt en kucht. Over haar mooie en warme uitstraling zakt een matte stolp. Ik zeg haar dat ze verdrietig mag zijn. “Nee”, vindt ze, en ze recht haar rug. “Ik ben uitgehuild. Wat ik voor haar doe, is wat ik nog kan en wil geven.”
We belanden in een pingpongspel waarin er gesmasht wordt. Met de rechterarm. Toch grijp ik nog niet in. In deze bozigheid zit waarde. De goede dochter vindt er haar kracht, haar bestaansrecht. De moeder toont hier en nu hoe ze in deze verwijtenstorm kan blijven rechtstaan, het is haar manier om Lize te bewijzen dat ze beschadigd werd maar nog stevig genoeg is om de oudste van hen twee te zijn. Want wat moeder en dochter gemeen hebben, wat voor mij overduidelijk en voor hen nu onbestaande lijkt, is die onvoorwaardelijke liefde voor elkaar. Maar er zit teleurstelling en oude pijn in de weg. Daarbovenop behoort Lize sinds de beroerte tot de sandwichgeneratie. Ze zorgt nog steeds voor haar kinderen, maar ook voor haar moeder. Lize zorgt voor iedereen. Die verschillende en uitbreidende rollen opnemen is zwaar.
“Geloof me, ik was écht klaar voor wat meer tijd voor mezelf”, puft ze.
“Je mama geeft aan dat ze jouw zorg niet meer wil. Vertel me eens over je relatie met zorg geven?”
Voor Lize is het haar manier van liefde geven, ze kan het goed, het definieert haar. Haar nieuwe jas? Demoeder beaamt dat haar dochter voor elk probleem een goede oplossing heeft. Ik vraag Lize om deze zin af te maken. “Als ik zorg voor mama, dan voel ik mij…?”
We vloeien van ‘nuttig’ naar ‘waardevol’. Plots neemt het gesprek een onverwachte wending want Lize huilt. Haar moeder knikt goedkeurend. “Mijn flinke, sterke dochter, ik ben blij dat je huilt.”
“Want …?”, vraag ik.
“Het maakt ons opnieuw gelijk.” Lize kijkt haar niet begrijpend aan. Verdriet is haar moeders metgezel. Net zoals wat er over geluk beweerd wordt, kan ongedeeld verdriet zich niet in zijn kracht tonen. Gedeeld verdriet maakt weerbaar en die veerkracht betekent voor de moeder het verschil tussen leven of dood.
“Zullen we zoeken naar een andere, gemeenschappelijke manier van graag zien?”, stel ik voor. Ontroerd rollen er nu ook tranen bij de moeder.
“Dit zijn goede tranen”, zegt ze snel.

Column De Morgen Magazine, zaterdag 23 maart 2024
Comments